Gevraagd: kwaliteitsnorm voor onderzoeken om rijbewijs terug te krijgen


Rechters spreken gemiddeld 370 keer per dag een verval van het recht tot sturen’ als straf uit na verkeersovertredingen, zonder of met gedeeltelijk uitstel: 136.917 in 2011, 136.756 in 2012 en 134.747 in 2013. “Daarnaast moet de rechter een ‘verval wegens lichamelijke ongeschiktheid’ uitspreken wanneer - na een veroordeling wegens overtreding na een verkeersongeval te wijten aan het persoonlijke toedoen van de dader - de schuldige lichamelijk ongeschikt wordt bevonden tot het besturen van een motorvoertuig. Dat gebeurde 268 keer in 2011, 279 keer in 2012 en 182 keer in 2013”, leidt Sabien af uit antwoorden van minister van Justitie Koen Geens (CD&V) en zijn voorgangers.

 

Aan deze veroordelingen kunnen een aantal voorwaarden worden verbonden, bijvoorbeeld het afleggen van herstelexamens (theoretisch en/of praktisch). Bijkomend kunnen rechters in het kader van dergelijke veroordelingen herstelonderzoeken (medisch en/of psychologisch) opleggen als voorwaarde om het rijbewijs terug te krijgen.

 

“Die laatste onderzoeken zijn geen strafmaatregelen. Vooraleer het rijbewijs terug toe te kennen na afloop van de periode van het rijverbod, wil de politierechter hiermee bekomen dat de lichamelijke en geestelijke toestand van de betrokkene in overeenstemming is met de medische minimumnormen. Bij personen die veroordeeld werden omwille van misbruik van alcohol, drugs of andere psychotrope stoffen zoals medicijnen wordt ook gepeild naar inzichten over het gebruik van deze middelen bij het besturen van een voertuig”, legt Sabien uit.

 

Het aantal opgelegde medische onderzoeken steeg in de periode 2010-2013 van 16.450 tot 17.630 om in 2014 terug te dalen tot 16.092, dus gemiddeld 30 per dag. Ook het aantal psychologische onderzoeken ging in de jaren 2010-2013 in stijgende lijn van 16.856 tot 18.244 om eveneens in 2014 terug af te nemen tot 16.581, dus gemiddeld 50 per dag.

 

Kwaliteitsnorm

 

“Dergelijke herstelonderzoeken worden uitgevoerd door zogenaamde vervalinstellingen. Er zijn er 11 erkend in ons land. Elk van hen heeft verschillende vestigingen, waaruit de persoon in kwestie kan kiezen. Het zijn privébedrijven. Ze moeten de onderzoeken binnen de 14 dagen, nadat ze het dossier van het openbaar ministerie hebben ontvangen, laten doorgaan. Een medische onderzoek kost maximaal 92 euro, een psychologisch onderzoek maximaal 311 euro. Er wordt geen kwaliteitsnorm opgelegd, zoals het BIVV heeft voorzien, omdat de inspecteurs weinig opmerkingen hebben en omdat we ook niet veel klachten over de vervalinstellingen hebben”, leert Sabien uit het antwoord van minister van Mobiliteit Jacqueline Galant (MR).

 

Dat laatste is voor het liberale Kamerlid geen reden om geen kwaliteitsnorm op te leggen. Ook het BIVV, dat vorig jaar de procedure van herstelonderzoeken in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Oostenrijk, Spanje, Zwitserland en ons land vergeleek, is vragende partij om de kwaliteit van de onderzoeken te bewaken: “Behalve in Frankrijk, oefent de overheid in alle bestudeerde landen controle uit op de procedure. In sommige landen (zoals België) beperkt deze controle zich tot het verifiëren van de administratieve formaliteiten, terwijl in andere landen (bijvoorbeeld Duitsland en Oostenrijk) ook de inhoud en kwaliteit wordt gecontroleerd.”  

 

Uit een studie van het BIVV blijkt dat 70% van de personen na de onderzoeken geschikt wordt verklaard, 22% geschikt onder bepaalde voorwaarden en 8% ongeschikt. “Als de persoon in kwestie zijn/haar rijbewijs bijvoorbeeld voor een bepaalde periode terugkrijgt, beslist de vervalinstelling na afloop of hij/zij opnieuw de onderzoeken moeten ondergaan. Maar komt dat oordeel niet opnieuw toe aan de politierechter?”, vraagt Sabien zich ook nog af.

 

Toenemend belang

 

Volgens Sabien is een kwaliteitsnorm ook belangrijk, omdat het aantal herstelonderzoeken alleen maar zal toenemen. Op 1 januari 2015 traden immers strengere recidiveregels in werking voor:

  • een tweede overtredig, die werden gepleegd vanaf 1 januari 2015;

  • waarbij de definitieve veroordeling voor de eerste overtreding heeft plaatsgevonden vóór 1 januari 2015 (maximaal drie jaar vóór de tweede overtreding).

    Ze houden grosso modo twee dingen in: verplicht verval van het recht tot sturen van minstens 3, 6 of 9 maanden (al naargelang het gaat om een eerste, tweede of derde overtreding) én herstelexamens en -onderzoeken. Ze gelden voor de combinatie van de zwaarste verkeersovertredingen:

  • overtredingen van de vierde graad;

  • zware snelheidsovertredingen met een verplicht rijverbod;

  • rijden zonder houder te zijn van een rijbewijs, zonder medische geschikt te zijn of na onmiddellijke intrekking van het rijbewijs

  • een vluchtmisdrijf

  • zware intoxicatie van alcohol of drugs

  • rijden spijts verval of zonder geslaagd te zijn in het herstelonderzoeken

     

    “Wie bijvoorbeeld in februari 2015 een zware snelheidsovertreding beging en vandaag achter het stuur wordt betrapt met een te hoge alcoholintoxicatie (twee overtredingen die op het eerste gezicht niks met elkaar te maken hebben…), wordt geconfronteerd met zware gevolgen”, geeft Sabien als voorbeeld. 

     

    Ze confronteerde minister Galant met een neveneffect van de strengere recidiveregels: “Oudere mensen blijken ‘vrijwillig’ op te draaien voor de verkeersovertredingen van bijvoorbeeld zoon of dochter. Als zij blijven volhouden dat zij achter het achter het sturen zaten op het moment van de overtreding, blijken politierechters daar weinig aan te kunnen doen.”

     

    Minister Galant wijst er in haar antwoord op dat de wegverkeerswet bepaalt dat bij een in de vlucht vastgestelde overtreding (dus indien de bestuurder niet werd onderschept) wordt vermoed dat die overtreding is begaan door de houder van de nummerplaat.

     

    “Dat vermoeden van aansprakelijkheid kan worden weerlegd met elk middel. Indien de nummerplaathouder de rechter ervan kan overtuigen dat hij/zij niet de bestuurder was, is een vrijspraak wettelijk gezien mogelijk. Het parket zal de identiteit van de eigenlijke bestuurder in dat geval trachten te achterhalen met het oog op dagvaarding. De rechter oordeelt in elk dossier soeverein of hij op basis van de voorgelegde argumentatie van de nummerplaathouder het vermoeden van diens aansprakelijkheid al dan niet weerlegd ziet”, aldus Galant.

     

    Maar Sabien wijst erop dat vanop het terrein wordt gesignaleerd dat de nummerplaathouder niet wordt gedagvaard, als op het antwoordformulier staat ingevuld wie er effectief reed: “Doordat een andere persoon zich opgeeft als bestuurder, is het vermoeden weerlegd en kunnen de politierechters niet anders dan veroordelen. Het parket zou natuurlijk wel een meer doorgedreven onderzoek kunnen doen door bijvoorbeeld de oudere persoon eens te laten rijden met het voertuig in aanwezigheid van de politie maar dat vraagt veel capaciteit en is moeilijk te realiseren.”

     

    Sabien leert tot slot nog uit het antwoord van Galant dat het BIVV momenteel een studie uitvoert over de kennis van de strengere recidiveregels, het profiel van recidivisten en het effect van alternatieve maatregelen op recidive: “De nu reeds bekende neveneffecten moeten goed onder de loep worden genomen. Het kan uiteraard niet de bedoeling zijn dat we strengere regels invoeren, maar dat de eigenlijke overtreders uiteindelijk minder streng worden gestraft dan in het verleden. “We moeten vermijden dat wie niet op de weg thuishoort, daar ook niet vertoeft en bijgevolg ook ook niet de verkeersveiligheid in het gedrang kan brengen.